The great ‘walls’ of China

ChinaEindelijk weer eens tropisch warm, eigenlijk net te warm en net te benauwd, maar het geeft wel zo’n lekker vakantie gevoel. ‘s Ochtends je ogen wat moeilijk openen tegen een te felle zon in een helder blauwe…. nee groene lucht?!? Zon door het tentdoek en herinneringen aan een heel goed huwelijksfeestje sijpelen wat brakke hoofdjes binnen en de eerder vet goeie plannen van huwelijksfeestjes, kamperen en strandfeestjes voor en op de dag van vertrek van onze sabbatical lijken uiteindelijk minder handig. Maar dat leuk en verstandig nou eenmaal niet altijd te even goed samen gaan, wisten we natuurlijk al lang. Blote voetjes en strand gaan het daarentegen wel goed samen. Pose voor de camera, groepsfoto en met een groepsknuffel afscheid van de Utreg mattiez. Daarna snel de trein in, naar een nog veel te vol huis, familie die ‘te vroeg’ komt en moet helpen opruimen (sorry!!), nu toch wat stijgende stress levels en één ongepakte tas… Na de ‘schuif-alles-in- willekeurige-tassen-en-dozen’ techniek te hebben toegepast, is het ruim tijd om naar Schiphol te gaan, waar de rest van de familie wacht en waar we nog net tijd hebben voor een drankje voor we afscheid moeten nemen.

En dan begint het echt! Op weg naar onze eerste tussenstop, Moskou, waar we om 4:30 uur ‘s ochtends aankomen. We hoeven gelukkig maar 4 uur te wachten op onze volgende vlucht, op bankjes die duidelijk niet gemaakt zijn om op te liggen, maar wat met yoga master skill level 99 wel lukt. HA! E&R vs Bankjes ontwerpers 1-0. De volgende vlucht brengt ons naar Shànghăi! Waar we na een lange taxirit over eindeloze flyovers en meerdere ‘nu-zullen-we-er-toch-wel-écht-bijna-zijn’ momenten, rond 2 ‘s nachts aankomen. Slapen! Fijn!

Eindelijk weer eens tropisch warm, eigenlijk net te warm en net te benauwd, maar het geeft wel zo’n lekker vakantie gevoel. ‘s Ochtends je ogen wat moeilijk openen tegen een te felle zon in een helder blauwe…. nee grijze lucht?!? Oh ja, in China was de lucht bijna altijd grijs… Tijd: half 4 ‘s middags… Vanaf nu mag dat 😉 Wel lijkt het of de great wall of China al onder onze ogen door kronkelt maar okay… Op zoek naar avondeten dan maar. Onder de deur van onze hotelkamer zijn wat plaatjes doorgeschoven van rondborstige Chinese dames met telefoonnummer. Als we de gang opkomen zien we een jochie van een jaar of 4 druk bezig dezelfde plaatjes te verzamelen. En wie zijn wij dan om de beste jongeman niet helpen bij zijn missie. Eenmaal onze kop buiten de deur van het hotel bekruipt ons het gevoel ‘waar staat ons, uit nood op de Chinese ambassade ‘anders krijg je je visum lekker niet’ geboekte hotel’ eigenlijk? Midden tussen flyovers langs een nogal drukke weg. Niet echt wat je noemt gezellig, maar ach, first things first: eten zoeken! Al snel vinden we onze favoriete straatsnack ‘squid on a stick’, fijn! Dat we nogal slecht voorbereid vertrokken zijn, bleek toen we niet konden pinnen… Na tig banken geprobeerd te hebben, begon er iets te dagen over dat onze passen blijkbaar nog op ‘pinnen binnen Europa’ stonden. Ook waren we nogal ontgoocheld over het feit dat China het internet ontgoogled had en kwamen de yuannetjes die Elske van haar collega’s had gekregen meer dan goed van pas!

De volgende dag is het tijd om Shànghăi (15 miljoen!! mensen) te verkennen. Ons hotel blijkt nogal al ver van de metro te zitten, maar… Lopen is gezond! Ons nieuwe motto… Aangekomen in het centrum is het tijd om The Bund te verkennen. Het klinkt Duits, maar het is een boulevard vol met jaren ‘30 downtown New York-stijl gebouwen. Aan de overkant van de rivier is het financiële centrum Pudong dat vol staat met mega hoge en architectonisch verantwoorde gebouwen. Daarna slenteren we de ‘french concession’ in, waar meer koloniale overblijfselen te zien zijn. Maar ja, als we westerse gebouwen hadden willen zien, hadden we ook in Nederland kunnen blijven 😉 Stiekem vonden we het hoogtepunt van de dag dan ook een piepklein restaurantje in een poortwachtershuisje waar ze heel goed eten hadden. We hebben maar gelijk een exemplaar van de menukaart gevraagd en aan laten vinken wat we gegeten hadden, zodat we dat bij communicatieproblemen nog eens ergens konden vragen. Inmiddels is het donker geworden en pikken we de typische skyline van Shànghăi by night nog maar even mee, die verrassend mooi is! Aangezien je moet stoppen op je hoogtepunt leek het ons de hoogste tijd om Shànghăi te verlaten en ons lijstje van Boeddhistische bergen uit te breiden met Pŭtuóshān. In een perfecte wereld zouden we een direct bootje kunnen nemen vanaf Shànghăi om ons de volgende dag te begeven op een eilandje met bergen, stranden, wierook walmen en heel veel tempeltjes. De realiteit: uren zoeken naar ticket/tourist offices en boten die 3 uur vroeger vertrekken dan aangegeven in de LP. Resultaat: geen ticket omdat we simpelweg te ver aan de andere kant van de stad zitten om de boot van die middag te kunnen halen en de volgende boot gaat pas over 2 dagen. Gelukkig vinden we wel een dumpling tentje, waar we grootste portie (blijkt achteraf) dumplings bestellen, niet verstandig maar wel erg lekker! Met veel te volle magen kunnen we over plan B nadenken.

P1000093

Plan B is de trein pakken naar Sūzhōu, waar we in het donker arriveren op een gigantisch treinstation. De Chinezen zijn sowieso masters in het bouwen van gigantische gebouwen. Sūzhōu is een grote stad (ongeveer 6 miljoen mensen), maar waar het centrum nog verdacht veel lijkt op hoe het er tijdens de Ming/Qing dynastie uitzag. Een authentiek Chinees kanaal stadje, zo mooi dat zelfs in het zomerpaleis van de keizer in Bejing een replica te vinden is. Geheel volgens Chinese stijl zitten de oude karakteristieke gebouwtjes tegenwoordig helemaal volgepropt met toeristenwinkeltjes, uiteraard vergezeld van heel veel Chinese toeristen, die zich volladen met drankjes met ledlampjes erin, gestoomd snoepgoed in de vorm van visjes en appels (die komkommers bleken te zijn) die op mannetjes lijken. In vroegere tijden ging het in Sūzhōu vooral om wie de grootste… tuin had. En tuinieren konden ze hartstikke lekker in China. Schitterende bamboe, mooie ronde poortjes, vijvers met héle grote goudvissen of vol met mooie lotusbloemen, paviljoentjes gepositioneerd op heuveltjes en gebogen bruggetjes. Maar het meest kenmerkend zijn toch wel rotspartijen gemaakt van stenen met gaten uit Lake Tai. Dat is wel echt een dingetje. Sommige schijnen op leeuwen te lijken, maar voor de kinderen lijken ze vooral op een klimrek. Stonden er niet overal bordjes met ‘niet op klimmen’?! Verzadigd na een dag vol tuinen, was het de volgende dag tijd om de overige tempels, pagodes en stadsmuren af te tikken.

Volgende bestemming is Hángzhōu. Voordat de bus mag vertrekken van het busstation wordt gecontroleerd of iedereen z’n gordel wel om heeft. Zo gaat dat iedere keer; riemen vast en daar gaan we! Dit keer komen we aan op een iets minder groot busstation, maar al gauw blijkt dat ook deze niet is waar wij dachten dat ie zou zijn… Al turend op ons kaartje waar we nu toch weer uit de bus zijn gekickt, blijkt er een meisje over onze schouders mee te loeren. Geen idee hoe lang ze daar al stond, haha! Wij nog wel denken dat ze alleen Ninja skills in Japan hebben. Helaas werden we naast onherkenbaarheid ook verwelkomd door een dik grijze lucht vergezeld van zijn vriendje regen… bah! Na van het kastje naar de muur gestuurd te zijn, vonden we een bus die ons dichter het centrum in bracht. Uiteindelijk komen we, na een niet zo soepele zoektocht naar een hotel, drijfnat in een super stylish youth hostel aan. Alle youth hostels in China zien er echt heel goed uit. Eigenlijk te goed. Met gratis wifi, chille gemeenschappelijk ruimtes, glazen badkamers etc. Maak je een foto, dan kan hij zo in de VT wonen glossy. Echt goedkoop zijn ze daarentegen niet… En in het weekend zijn ze nog duurder… tenzij je een beetje goed bent in afdingen. Een kleine ruzie tussen het personeel later heb je dan in ieder geval de weekprijs in het weekend 🙂 Met ruim 6 miljoen inwoners is Hángzhōu zeker geen kleine stad te noemen. Toch, door de ligging aan heuvels en het mooie West Lake, best wel prettig. Tijd om die eens te gaan exploreren. Helaas is het zondag maar geen zon-dag en dat betekent regenjas aan. Zucht. We beginnen aan Leifeng pagoda. Als je te lui bent om naar de voet van de pagode te lopen, kun je gewoon met de roltrap! Zulke dingen zie je waarschijnlijk alleen in China. Daarna kun je in de pagoda tig trappen op voor mooie views van het meer. Nu denk je, hoe kun je een meer mooier maken? Het Chinese antwoord zou zijn: leg verschillende bruggetjes en wandelpaden dwars over het meer aan. Zo gezegd, zo gedaan. Dus hebben we daar maar dankbaar gebruik van hebben gemaakt samen met heel veel andere Chinese toeristen, die zich allemaal in lange gekleurde doorzichtige regenponcho’s hadden gehuld en vervolgens onder paraplu’s liepen. De Chinezen hebben de regenponcho trouwens wel gemastered, zo zijn er poncho’s met klepjes zodat je nog steeds bij je rugzak kan en zelfs poncho’s voor je scooter (welke allemaal elektrische zijn, lekker stil, soms zo stil dat je steeds omver gereden wordt). Na alle paraplu’s en selfie-sticks met succes ontweken te hebben, gingen we de heuvels in, waar het gelukkig een stuk rustiger was en vol staat met mos overgroeide tempeltjes, grot tempeltjes en stenen poortjes (pailou). Tijdens de wandeling, die wij op zijn hoogst als mild zouden bestempelen, staan er overal bordjes met serieuze trekking tips en hoe gezond je wel niet bezig bent. We zijn blijkbaar lekker bezig! Top! Over toppen gesproken, bovenop de heuvel staat de Boachu pagoda. Een bakstenen pagode, die mooi afsteekt tegen de moderne stad. Helaas is het nog steeds niet opgehouden met regenen en blijken onze regenjassen ook niet zo lang regenbestendig te zijn. We beginnen zelfs best jaloers te worden op een paraplu… Tijd om terug te gaan, waar we bij aankomst bij ons hotel, weer drijfnat zijn met als extra bonus een dikke plas water in de rugtas. Dit is geen vakantie!!

P1000483

Tijd om de regen te slim en te snel af te zijn en de hypersnelle trein naar beter weer te pakken. Met een slordige 300 km/u zijn we zo in Nánjīng, waar we een paar uur overstap tijd hebben. Die kun je natuurlijk al luierend met een boekje doorbrengen, maar we besluiten om maar eens even te checken hoe snel de metro van Nánjīng is, zodat we nog net even de stadsmuur van Nánjīng er in kunnen fietsen. Die vooral heel dik is en op sommige plekken wel 4 toegangspoorten had. We lunchen met een Chinees broodje shoarma. Een vers gebakken broodje in een stenen ovenpot, met fijn gehakt vlees en groene peper. Erg lekker! 2e ronde graag en dan graag 2 broodjes ieders :D! Daarna snel de metro terug en we gaan op weg naar Jĭ’nán, 600km verderop waar we in een uurtje of 2 zouden zijn. Maar de trein blijkt ook in het kleinere Tái’ān te stoppen, wat ons eigenlijk een betere eindbestemming lijkt. Na wat gehassle met taxichauffeurs die vrij stellig zijn dat er geen bus meer is, bereiken we lekker toch het centrum per bus. Als je denkt dat de bus of trein namelijk in centrum van de stad stopt, heb je het goed mis! En met een beetje pech is er een busstation voor elke windrichting, wat overstappen niet echt heel handig maakt. In het centrum blijkt dat vragen naar een goedkoop hotel aan dronken studenten een goed plan is, aangezien die prima weten waar de goede goedkope hotelletjes zitten 🙂 Al gingen ze niet heel snel… Maar dat maakt niet uit, want het is droog!

Op het programma voor de volgende dag staat één van de mooiste tempels van China, de Dai tempel. Erg mooi omringt door een soort van stadsmuur en vol met bonsai boompjes, stenen met gaten en stenen schildpadden met pilaren met inscripties op hun rug. De tempel zelf was ook zeker heel mooi en uiteindelijk slenteren we de hele middag over het tempelcomplex, genietend van het lekkere weer en de relatieve rust. Relatieve rust, want ook hier waren weer tourgroepen met Chinese toeristen die begeleid werden door een gids die alles via een soort megafoon vertelde…terwijl Chinezen van zichzelf al vrij goed zijn in schreeuwpraten. De volgende dag maakten we een dagtripje naar Qūfù, de geboorteplaats van Confucius en het Confucianisme. Het grootste tempelcomplex, op de verboden stad na, maar zeker niet het mooiste! De Dai tempel van de vorige dag was een stuk mooier. Confucius zelf ligt begraven in een nabijgelegen bos. Vrij sobertjes in een aarden heuvel. Het hele bos ligt overigens vol met dit soort heuveltjes waar leermeesters van het Confucianisme begraven liggen. De volgende dag was het tijd voor wat actief gewandel.

En daar zaten we dan op een mooie donderdag ochtend. Een beetje vroeg. Te wachten op ons noodlesoup ontbijtje. De dag ervoor hadden we hier ook gegeten en het ‘noodle meneertje’ hielp ons met onze Chinese uitspraak en het tellen tot 10 op 1 hand. Het Chinees gaat ons een stuk beter af dan de vorige keer en herkennen steeds meer karakters. Maar goed, we zaten dus niets vermoedend op ons soepje te wachten toen de mevrouw ineens met een tafeltje van buiten het mini restaurantje in gerend kwam. Toen we opkeken doolden er een man of 10 politie sterk over de stoep en die waren alle tafels en stoelen die nog buiten stonden in hun laadbak aan het gooien?! Blijkbaar mocht het ‘noodle meneertje’ niet buiten op straat verkopen… Maar hallo zeg, hoe lomp kan het gaan?!! Zelf konden ze er nog wel om lachen en waren ze blij dat ze nog 1 tafel gered hadden en moesten ze geloof ik wel lachen om onze verbouwereerde koppies. Met de politie in Tái’ān moet je sowieso niet klooien, want we zagen al eerder een straat vol restaurantjes waar het er wel erg op leek of de mensen 1 dag hadden gekregen om ergens anders naar toe te verhuizen. De volgende dag stond er een flink aantal ME busjes in de straat die er wel even voor zorgden dat de straat echt leeg was en werden de gebouwtje met graafmachines tegen de vlakte gemaaid. Na de consternatie bij ons restaurantje was het business as usual en aten wij ons noodlesoupje als krachtvoer. Tijd om weer een Boeddhistische berg af te vinken: Tài Shān! Een echte Chinese berg, wat zo veel betekent als dat de hele weg naar de top één grote trap is. En laat traplopen nou net onze favoriet zijn… Not! Maar goed, trappen dus! Met 6000 traptreden een prima dagje uit voor het hele gezin, vinden veel Chinezen. Die met veel gesteun en gekreun én met baby’s en kleine kinderen omhoog sjouwen. Maar respect, uiteindelijk komen de meeste mensen toch bovenaan de berg. Onderweg zijn er veel tempeltjes, dus is het niet alleen maar je lichaam aanzwengelen om je voet op de volgende traptree te krijgen. Na zo’n 3,5 half uur traplopen en nogal veel pauzes in de vorm van selfie sessies met Chinese mede traplopers, komen we op de top aan. Bleek dat de zon, die ons de weg omhoog zo heerlijk verwarmde, inmiddels was weggekropen en we voornamelijk mist hadden. Dat voelde vertrouwd 😉 Bovenop zijn er nog meer tempels en kregen we uiteindelijk toch nog een redelijk onmistig en mooi uitzicht! Top! Kunnen we weer 6000 traptreden naar beneden en trakteerden we ons op een lekker etentje.

P1000873

Na deze inspanningen reizen we de volgende dag naar het door stadsmuren omringde boerendorpje Zhūjiāyù. In de bus zit een mevrouw voor ons met een baby’tje. Op enig moment wordt, nogal rap, de emmer die als prullenbak dient gepakt en wordt het baby’tje met blote billetjes boven de emmer gehangen. Althans dat was de bedoeling… En zien we de poep half in de emmer en half op de grond vallen. Het werd daarna wel netjes schoongemaakt. Niet alle kleine kindjes dragen luiers en vaak zien we een gat in de broekjes, zodat snel gehandeld kan worden als de nood hoog is 😉 Ook is de bus een prima plek om even je nagels bij te knippen. Op een gegeven moment worden we op een kruising gedropt en moeten we nog 2,5 km lopen. Ware het niet dat er net een klein tractortje langs komt en ons een lift aanbiedt, jeuh! Achteraf volgt wel een verplichtte donatie… Deze zet ons af bij een nogal grote tickethal die helemaal leeg lijkt. Bij de poort aangekomen blijkt toch echt dat we in die megahal een kaartje moesten kopen en halen we onder escorte een kaartje. Het dorpje is lekker rustig, al duurt dat niet lang meer aangezien er een toeristendorp naast gebouwd wordt ter grote van het dorpje zelf… Na ingecheckt te zijn in ons schattige hotel gaan we op verkenningstocht. Geheel a-chinees is het dorpje totaal niet gerestaureerd en daardoor wel heel erg vervallen. De grote muurschildering van Mao staat er nog wel erg goed bij. Niet helemaal wat we er van verwacht hadden, maar we zijn wel de enige toeristen! De volgende ochtend is het blijkbaar weekend, want het dorpje wordt inmiddels overspoeld met Chinese toeristen. Er staat inmiddels ook een bak met schorpioenen klaar die je kunt eten. Helaas was de frituur nog niet opgesteld en konden we ze niet proeven…

Next stop wordt Shíjiāzhuāng. Afhankelijk van hoelang de busrit duurt, maken we meerdere pitstops bij vaak grote ‘service area’s’ met restaurants, een supermarktje en een wc. Nodig dat ik moet sjouw ik snel richting toiletgebouw om op de drempel abrupt stil te staan; ik kijk ineens naar wel 15 plassende vrouwen. Een snelle overweging of ik echt heel nodig moet, en ik loop toch maar weer weg. Hoewel we best veel gewend zijn, qua gat-in-de-grond-wc’s en de geur die daar bij hoort, dit was nog even too much. Waar waren de hokjes, of op zijn minst de schotten tussen de plasgoten??! Een dag later zit je echter wel gezellig met (maar) drie op een rij en de wachtrij die kijkt hoe jij probeert je evenwicht te bewaren als je gehurkt zit te plassen 😉 In Shíjiāzhuāng komen we voor de verandering eens niet op een busstation kilometers buiten de stad aan, maar weten we gelijk waar we zijn. In het centrum en we zien ook al overal hotels (de karakters voor hotels kennen we inmiddels, al omschrijven we ze met hulpmiddelen als ‘een soort van huisje waar vlammen uitslaan’ haha!). We denken: fijn, eindelijk eens niet met onze rugtassen de hele stad door dwalen! Maar wat blijkt, geen enkel hotel accepteert buitenlanders… GRRRR! Wat is dit nu weer…?!! Na dwalen en dwalen door de stad en hotel in en hotel uit, in en uit, in en uit, worden we uiteindelijk door een vrouwtje een appartementencomplex ingeloodst. Waar op de 10e verdieping een soort van hotelreceptie zit met een vrouwtje wat nogal goed in schreeuwpraten was. Onderhandelingen gingen ook al niet zo soepel en ze dacht dat als ze nog harder ging schreeuwen we het dan wel verstonden. Ehh nee dus… Uiteindelijk komen we uit in een vet grote kamer op de 26e verdieping. Gelukkig, we hoeven toch niet op straat te slapen. Je moest alleen niet onder het bed kijken, want daar is de laatste 10 jaar niet schoongemaakt… Pluspuntje van Shíjiāzhuāng is de straatbbq en hebben we lekker gesmikkeld! En de volgende dag gelijk ook maar. Al werd ons toen iets de eetlust ontnomen toen er een schildpad voor onze ogen geslacht werd en dat ging nou niet echt bepaald diervriendelijk. Ook hebben we ons wel wat verwonderd over de rotzooi die Chinezen tijdens het eten kunnen maken. Alle stokjes, servetjes, bierflessen en geen idee wat nog meer, ligt overal. Op de tafel en in een wijde boog eromheen. Foto zijn we helaas vergeten te maken van onze eetburen, die daar heel goed in waren, met ontblote bast of op z’n typisch chinees met t-shirt opgetrokken over je bierbuik. In Shíjiāzhuāng zelf is niet echt wat te beleven en het diende meer als basis voor een dagtripje naar Zhèngdìng. Een dorpje een uur verderop waar allerlei verschillende stijlen tempels en pagodes staan. En… de grootste stenen schildpad van China. Deze hebben ze pas in 2007 opgegraven tijdens wegwerkzaamheden. Ook staat in 1 van de tempels een enorm bronzen Guanyin beeld van ruim 21 meter.

We wilden graag richting kust voor een paar relaxte stranddagen in Qīngdăo, maar het slechte weer pestte en achtervolgde ons (noooooo! Hadden we al gezegd dat de Tsingtao brouwerij daar ook staat?!). Change of plans dan maar weer en zijn we verder landinwaarts gereisd in de hoop op blauwe lucht en zon. Píngyáo werd onze volgende stop. Volgens de LP waarschijnlijk het best bewaarde oude ommuurde stadje in heel China, waar ook nu nog steeds mensen wonen. Voor ons was het vooral weer één grote toeristische attractie. Dit keer ook met westerse toeristen, die waren we eigenlijk nog niet tegengekomen. Aangezien wij niet zo fan zijn van alle souvenirwinkeltjes, zijn we de tunnels in Zhāngbì gaan bekijken. Dat betekende eerst de bus naar Jièxiū en vervolgens een taxi voor het laatste stukje de heuvel op. We dachten duidelijk met chauffeur afgesproken te hebben dat hij op ons zou wachten zodat we ons vervoer terug veilig hadden gesteld, maar eenmaal aangekomen wilde hij dat we hem vooraf betaalden. Dat leek ons geen goed idee en werden we zo ongeveer meegesleept naar een meisje dat een beetje Engels sprak, zodat zij kon uitleggen dat hij niet van plan was te wachten, maar dat we hem konden bellen als we opgehaald wilden worden… Ehh, nou laat dan maar zitten. Inmiddels hadden we door dat er ook een bus ging en als lowbudget reizigers pakken we liever een bus! De tunnels deden ons een beetje denken aan de Vietcong tunnels in Vietnam. Al waren deze wel een stuk ruimer en zijn er maar liefst 3 verdiepingen. Met kijkgaatjes naar andere verdiepingen zodat gespiekt kon worden waar de vijand zich bevond als deze tot de tunnels waren doorgedrongen. De 1500m aan tunnels zijn gegraven aan het einde van de Sui dynastie door het leger maar uiteindelijk nooit echt gebruikt. Dat vonden we maar zielig dus zijn wij maar 2x de tunnels ingedoken, al moeten we er wel bij zeggen dat lang niet de volle 1500m te bewandelen was. In de bus op de terugweg probeerde een meisje twee rijen voor ons ongezien een selfie te maken met ons erbij op. Stonden we tot haar grote schrik met z’n 3en met 2 vingers in de lucht op de foto. Lol!

P1010111

Vanuit Píngyáo pakken we de bus naar Qìkŏu, een heel klein dorpje wat goed te omschrijven valt als één straat met huisjes. Behalve de beste broodbakker tot nu toe ontdekt, was daar niet zoveel te beleven. Vlak daarbij was de spot waar het ons om ging, Lĭjiāshān. Een dorpje dat bestaat uit huisjes die uitgehakt zijn in de rotswand. Een lekker stukje wandelen verder, want je weet ‘lopen is gezond’, kwamen we uiteindelijk bij het dorpje aan. Bizar als je bedenkt hoeveel werk het geweest moet zijn om de woningen uit te hakken uit de rots. Maar wel slim, want lekker koel in de zomer en warm in de winter! Het dorpje was mooi gelegen in een kloof en na wat rondgeslenterd te hebben, besloten we nog wat meer toe te geven aan onze exploratiedrang en wat verder de berg op te wandelen tot we een top hadden bereikt. Vanaf daar hadden we een leuk uitzicht op het dorpje en om de omgeving. Van heel veel wandelen krijg je ook heel veel dorst. Gelukkig hebben de Chinezen daar wat op bedacht door om de zoveel meter langs de weg watermeloen-verkopers te plaatsen. Na het wegen van een, nogal wat grotere meloen dan we zelf uitgezocht zouden hebben, bleek dat we ‘maar liefst’ 8 yuan moesten betalen (iets meer dan een euro :-). Voor we oké konden zeggen was de meloen met een groot kapmes al in parten gehakt en werd een metalen plaat voor ons vrijgemaakt zodat we schoon konden zitten. En toen smullen maar! We weten dat we goed kunnen eten, maar gezien het formaat van de meloen zouden we na het eten alle twee een zwangere buik moeten hebben en verbaasden onszelf toch een beetje over hoe snel die hele meloen in onze buikjes zat 😀 Daarna nog even de tempel van Qìkŏu bezocht, waar mensen om de beurt gingen zingen en alle locals die in de tempel zaten te chillen gingen joelen en applaudisseren, haha.

De bus richting Wŭtái Shān vertrok rond 6 uur in de ochtend. Gezien onze ervaring met het eerder vertrekken van bussen besloten we ruim op tijd naar het ‘busstation’ te gaan en wilden we rond 5:15 uur richting bus lopen. De avond ervoor hadden we al betaald, dus we konden zo vertrekken. Dachten we… Blijkbaar had de hoteleigenaar de deuren van buitenaf met een hangslot dichtgemaakt en zaten we dus opgesloten… Gelukkig waren er nog meer deuren die van binnenuit met een schuifje waren dichtgemaakt en zijn we uiteindelijk maar via die deuren vertrokken. Blijkbaar is betalen gelijk aan uitchecken… we hadden al zo’n vermoeden aangezien we de avond ervoor op een gegeven moment ook al geen water meer hadden… Om in Wŭtái Shān te komen moesten we nog een keer overstappen. Een niet al te soepele overstap van 2 uur stadsbussen van het westelijk busstation naar het oostelijk bus station en vervolgens stapten we in Wŭtái Shān ook nog te vroeg uit. Wat betekende dat we onnodig een stuk met onze rugtas, in de regen, moesten lopen op zoek naar een hotel. Beetje jammer!

Hotels zijn er dan wel weer genoeg, of laat zeggen te veel! Het hele dorpje Wŭtái Shān bestaat zo ongeveer uit hotels en restaurants en toeristenwinkeltjes (zelfs ééntje waar ze de lang gezochte gedroogde gesuikerde gember verkochten, waar Elske al 5 jaar naar ‘zoekt’). Wŭtái Shān ligt in een vallei tussen vijf bergen en rondom Wŭtái Shān bevinden zich tientallen tempels en kloosters waar ook heel veel monniken uit Tibet, Korea etc. komen. Dat geeft toch gelijk een ander sfeertje, doordat zij in hun mooie gekleurde gewaden met gebedsrollen en kralenkettingen over straat lopen. Helaas waren we er in het weekend en was het knetterdruk, maar we hebben zeker genoten van de verschillende stijlen tempels. Bij één van de tempels werden ook opera voorstellingen gegeven. Daar had je gewoon bij moeten zijn 😉 Tempels worden ook vaak bovenop de top gebouwd, dus was het ook wel weer klimmen/traplopen geblazen. Blijkbaar was dit ook een hele speciale tempel, want op de lange trap omhoog waren veel mensen die al biddend omhoog liepen. Dat bidden is niet gewoon je handen vouwen, maar houdt in dat je om de paar treden knielt en voorover op de trap gaat liggen, overeind komt, maximaal een paar treden loopt en weer knielt en voorover over de trap gaat liggen. Net zolang tot je boven bent. Naar beneden lopen ze wel gewoon. Voor deze actie zijn er dan wel weer knie-lapjes te huur, zodat het niet al te veel pijn doet 😉 Aangezien het niet lukte om via een bus of taxi naar de top van één van de pieken te gaan om vervolgens naar beneden te wandelen, hebben we tegen de avond nog maar een paar extra tempels bezocht. En toen we teruggingen kwamen we langs straatkraampjes waar ze de ‘shoarma broodjes’ verkochten, wat we als avondeten namen. Om iedereen te sponsoren besloten we bij verschillende kraampjes te kopen. Bij de tweede hadden ze echter geen vlees, maar paddenstoelen en laat Wŭtái Shān nou net bekend staan om zijn paddenstoelen. Ook hebben we nog een straatsnack geprobeerd die we al vaker hadden gezien. Een pannenkoek die na even bakken wordt opengeprikt om er vervolgens een ei in te gieten en daarna wordt er een soort knakworstje met wat kool opgedaan en opgerold. En het was lekkerder dan verwacht. Helaas was het ‘s nachts nog een keer ‘genieten’ van de paddenstoelen. Alles moest eruit maar leuke kleurtjes of zo ho maar. Als Rogier er nu, zo’n 4 weken later, draait zijn maag zich nog om bij het woord paddestoel, brrrr! Dat Wŭtái Shān bekend staat om zijn paddenstoelen zullen we in ieder geval niet snel vergeten. Maar, in ieder geval hebben we wel weer een Boeddhistische berg afgevinkt!

P1010523

Nog half ziek en gewapend met bananen, cola en ladingen loperamide waagden we ons toch maar in de bus richting Dàtóng om de Yungang caves, die daar in de buurt liggen, te bekijken. Met de bus daar aangekomen, vragen we ons af of wel goed zijn. We staan weer voor een enorm luxe gebouw en zien helemaal geen grotten… Maar het blijkt de ticketoffice te zijn, waarna je via een enorm tempel complex uiteindelijk bij de grotten uitkomt. In de grotten zijn zo’n 51.000 boeddha’s, nee we hebben ze niet geteld, uitgehakt en beschilderd, naar het schijnt door 1 iemand, die daar 60 jaar van zijn leven lekker mee bezig is geweest! Niet alles is even goed bewaard gebleven, maar het was wel super mooi. Wel waren we een beetje teleurgesteld dat de mooiste grot voor ‘dagelijks onderhoud’, wat de hele dag duurde?!, gesloten was, naast best veel andere grotten waar je niet echt of echt niet in kon 🙁 In Dàtóng is verder nog de grootse geglazuurde ‘dragonscreen’ van China, een muur met 9 draken die tempels beschermen tegen kwaden geesten. Helaas waren deze draken daar niet echt goed in, want van de tempel was niets over…

En zo zijn we inmiddels redelijk noordelijk gereisd dat het tijd wordt voor Bĕijīng. Hoewel het niet onze echte laatste stop in China wordt, voelt het wel alsof we bijna gaan vertrekken en begint het nieuwsgierige naar Mongolië in onze buiken te kriebelen. Voor we de volgende dag de bus naar Bĕijīng pakken, maken we nog een snelle detour naar het kleine boerendorpje Déshèng Băo. De bus zet ons uit op een doorgaande weg en de chauffeur wijst ons welke kant we op moeten lopen. We zien, behalve een nogal lange weg, niets maar beginnen toch maar braaf te lopen. Heerlijk rustig om 8 uur ‘s ochtends. Na een tijdje zien we het dorpje dat geheel is omringt door oude muren van een fort dat deel uitmaakte van de Chinese Muur. Van de muur is niets over behalve de aarden binnenwanden. De boeren vonden het veel handiger om de stenen van de muur te gebruiken voor het bouwen van nieuwe huizen dan om zelf stenen te bakken. Oostelijk van het fort is dan de ‘echte’ de muur… gokken we, want daar was wel heel erg weinig van over. Maar verder was het een heerlijke rustige wandeling op en langs de muur door het boerenland. Daarna snel in een busje, waar we eigenlijk niet meer in pasten, terug naar Dàtóng en richting Bĕijīng. Bĕijīng is met 16,7 miljoen mensen wel een vrij grote stad te noemen. Er zijn natuurlijk ook wel heel veel Chinezen en dat lijken er alleen maar meer te worden gezien het aantal woonflatwijken dat echt overal in China uit de grond gestampt wordt.

In Bĕijīng belanden we uiteindelijk in de Hutong, het oude Bĕijīng met alle kleine, kronkelende steegjes. Een hotel zoeken blijkt daar alleen nogal lastig. Maar een behulpzame Bĕijīngse gewapend met smartphone to the rescue… Of toch niet, alle hotels blijken bomvol. Na uren samen zoeken worden we op een tip van 1 van de eerste hotels waar we gekeken hebben, in een te klein karretje voor 2 mensen met grote backpack, naar een nog niet vol hotel gebracht. Dat lijkt een reden te hebben want we blijken een nogal gehorige kamer in de, net wat te vochtige, kelder te hebben. Slapen blijkt ook lastig als de nachtelijke activiteit van iemand in de kamer boven ons, rollen met een grote knikker over de stenen vloer is. Weltrusten?! De volgende ochtend lijken wat extra euro’s boven op, de toch al niet zo goedkope kamer prijs, helemaal niet zo onredelijk meer en ruilen we onze kamer om voor een kamer zonder vocht en knikkerende bovenburen.

In Bĕijīng hebben we het zomerpaleis van de keizer bezocht. Het paleis ligt mooi op een heuvel aan een groot meer, en als het te warm was in de verboden stad verkaste de keizer naar deze koelere plek. Wat best een leuk optrekje is! De dag erna was het tijd voor de verboden stad zelf. Wat een enorm complex!! Enorme pleinen waar de drukte, die er toch echt wel was, gewoon in het niet viel. We hadden gehoopt dat we in meer gebouwen echt binnen konden gaan of op zijn minst konden kijken, om te zien hoe de inrichting etc. was, maar dat was helaas niet zo. Maar daar zijn, en terugdenken aan hoe het hier ongeveer geweest moet zijn, was toch wel bijzonder. We moeten ‘the last emperor of China’ nog maar eens kijken. Vanaf een heuveltje achter de verboden stad had je een mooi uitzicht op de stad zelf en zag je pas goed hoe groot het was.

P1020047

Bĕijīng was een fijne stad, al hebben we natuurlijk maar een klein stukje gezien. Want dat het op zich een grote stad moet zijn, bleek wel aan dat je 6 ringwegen om de stad hebt?!! Maar met minder hoge gebouwen (dan o.a. Shànghăi) oogde het vriendelijk. En met de metro was alles heel begaanbaar. Het grappige in de metro is dat ze via projecties op de tunnelwanden reclames en filmpjes vertonen. Niet dat iemand die ziet, want iedereen is hun favoriete Chinese soap aan het kijken op hun telefoon. We dachten dat het in Nederland al erg was, maar in China lijkt iedereen zo ongeveer vergroeit met hun telefoon (de iphone 6 lijkt het meest compatible met de gemiddelde Chinees :). Soms ook wel handig, want ze hebben een vertaal app van Baidu (de Chinese Google), die toch best handig bleek, aangezien veel mensen geen Engels spreken. Voor we vertrokken wilden we niet zoiets gebruiken en dachten we met gebarentaal een heel eind te komen, maar de Chinezen grepen gelijk naar Baidu. Op één busrit hebben we een soort stille conversatie via Baidu gevoerd met de jongen die naast ons zat 😀

Voor we Bĕijīng verlieten moesten we natuurlijk nog naar de Chinese Muur. We besloten iets verder weg te gaan, naar Jīnshānlĭng, waar het minder toeristisch is. Eerst een bus van 2,5 uur en daarna nog een uur met een taxi aangezien we op een totaal verlaten busstation stonden. Na een tijdje onderhandelen met een taxichauffeur hadden we een soort van akkoord op een prijs en werden we zo ongeveer zijn taxi ingetrokken. Halverwege de weg stopt hij ineens, en dan weten we inmiddels wel dat de rapen gaar zijn. Of we niet naar een andere plek dichterbij willen. Ehh, nee… We willen naar Jīnshānlĭng, zoals we net hebben afgesproken. En toen begon het gedonder. Hij wilde wel naar Jīnshānlĭng, maar dan moesten we ineens 1,5 keer zoveel betalen. En dat terwijl we het in het onderhandelen altijd over Jīnshānlĭng hadden…. Na wat wazig gedoe hebben we hem gezegd door te rijden en besloten we dat we dan maar gewoon minder gingen betalen 😉 Toen we uit de auto werden gezet, op een ondefinieerbare plek en totale onduidelijkheid waar je de muur op kon, betaalden we dus iets minder dan eigenlijk afgesproken omdat we naar ons idee echt niet waren waar we afgesproken hadden. Dat lokte een nogal heftige reactie uit en smeet de taxichauffeur het geld op de grond en begon te schreeuwen en Rogier vast te pakken. Het leek erop dat het op ruzie uitdraaide. Uiteindelijk leek het ons beter geen taxichauffeur neer te hoeken voor een paar euro’s, dus hebben maar betaald, maar duidelijk gemaakt dat het een ontzettende eikel was 😀 Toen we wegliepen op zoek naar een plek waar we de muur op konden, werden we nageschreeuwd en toen we omkeken stond hij ineens met een ijzeren staaf te zwaaien… Maar dan uiteindelijk niks durven doen. Wat een idioot! We hebben hem maar smakelijk in zijn gezicht uitgelachen. Uiteindelijk hebben we een andere taxi gevonden die ons naar de juiste plek bracht. Helaas kwamen we wel uren later aan dan bedoeld en waren we vervolgens nog meer teleurgesteld dat we niet van Jīnshānlĭng naar Sīmătái konden lopen over de muur. Blijkbaar hebben ze de muur op een plek afgebroken om er een snelweg aan te leggen… Na geluncht te hebben konden we dan eindelijk beginnen aan de klim naar de muur. Eenmaal boven kwam onze glimlach terug! We waren alleen! Op een sterveling na, was er verder niemand!! Wat een genot om in stilte De Muur en de omgeving te beleven. Hoewel hij in het landschap van de bergen eigenlijk maar een nietig muurtje lijkt, voel je als je erboven op staat hoe machtig hij is, hoog en breed! Het was super om te zien hoe de muur zich over de bergkammen kronkelt als een soort slang, zover je maar kon kijken… Hoe verder je liep, hoe meer de muur werd zoals hij was, niet gerestaureerd, her en der afgebrokkeld en overgroeid met planten/struiken. Uiteindelijk hebben we nog best een stukje gelopen, want jullie weten: lopen is gezond! En rond 5 uur werden we letterlijk met veel moeite van de muur gestuurd. Blijkbaar zijn er overal toegangspoorten waarvan de hekken op slot gaan.

En dan moet je terug naar Bĕijīng terwijl er geen transport meer is vanaf de muur. We besluiten om 5 km naar de snelweg te lopen en te hopen op nog een bus en anders te gaan liften. Iemand wil ons wel een taxilift geven naar de snelweg. En hoewel lopen gezond is, maken we toch maar gebruik van dat aanbod gezien de tijd en de km’s die nog voor ons liggen. Eenmaal bij de snelweg aangekomen stopt hij aan de verkeerde kant van de weg op een parkeerplek en beweert bij hoog bij laag dat er geen bussen meer richting Bĕijīng rijden en hij wel als taxi wil rijden. Maar tegen echt een belachelijke prijs! We besluiten weg te lopen, naar de andere kant van de weg die richting Bĕijīng gaat (lijkt ons handiger…) en te liften. Als geen enkele auto reageert, hopen we op wat hulp van de verkeerspolitie die daar een kantoor heeft. Zij geven aan dat er wel degelijk nog een bus gaat en dat we maar even moeten wachten, ze regelen het wel even voor ons, fijn! Via de camera’s die er bij de tolpoort een paar honderd meter verderop hangen, wordt in de gaten gehouden welke bussen passeren en na ongeveer een half uurtje wordt de bus naar Bĕijīng staande gehouden 😀 Tijdens het wachten kwam de taxichauffeur nog binnen om ons nogmaals te zeggen dat er geen bus naar Bĕijīng reed. Toen hij ook door de politie wat werd uitgelachen droop hij uiteindelijk toch maar af 😉

P1020107

Om alvast een voorproefje op Mongolië te nemen besloten we via Hohhot, in de provincie Inner Mongolia, richting de grens te reizen. Daar zouden we dan ook precies op tijd zijn om nog het Mongoolse festival Nadaam mee kunnen pikken. Maar eerst was het tijd om een paar Mongoolse tempeltjes te bekijken. Het was leuk om weer eens een andere stijl en kleuren te zien die ook mooi afstaken tegen de strak blauwe lucht. Ook grappig is dat ze naast het Chinese schrift ook het oude Mongoolse schrift (verzonnen door Dzjengis Khan) gebruiken, dat er best apart uitziet. Het is een soort van verticale strepen met kringeltjes er doorheen. Het Nadaam festival hebben we uiteindelijk alsnog laten schieten, omdat we best een beetje moe waren van het strakke reisschema de laatste weken; dag sightseeing, dag reizen, dag sightseeing, dag reizen enzovoort. Het lijkt zelfs alsof we hier vaker de wekker zetten dan in Nederland… Altijd die ochtend weer. En onze laatste echt dag China hebben we dus lekker uitgeslapen en ‘s avonds een grote vis besteld als avondeten. Besprenkelt met stukjes supermarkt worst, maar verder erg lekker!!

De volgende dag was het tijd voor de oversteek. En ineens begonnen we te twijfelen hoe we de 30 dagen van het visum moesten tellen… Is dag 1 de dag van de stempel in je paspoort of de dag erna? Op internet vonden we verschillende berichten en konden we niets anders dan maar afwachten wat er zou gebeuren. Al knepen we hem wel een beetje, want Chinezen kunnen best streng zijn en naast een boete zou de registratie op de zwarte lijst erger zijn, aangezien we dan niet meer via China naar Zuid Korea kunnen reizen. Met de bus vertrekken we naar een dorpje aan de grens en vanaf daar met een speciale bus die ons de grens over moet loodsen. De rijen bij de douane post zijn lang en de buschauffeur was al een keer komen kijken waar we bleven, nog voordat we aan de beurt waren. En toen we aan de beurt waren, werd er steeds moeilijker gekeken en werd een collega opgeroepen. De telling van de 30 dagen leek wel goed gegaan te zijn, denken we, maar ze vonden het bizar dat we geen stempel van de Nederlandse douane hadden als bewijs dat we Nederland verlaten hadden. Dus dat moest worden uitgeplozen en vertrok de douane mevrouw met onze paspoorten… Inmiddels stond de buschauffeur ongeduldig van het ene op het andere been hinkend bij ons te wachten. Gelukkig kwam ze vrij snel terug met onze paspoorten, werden de stempel gezet en mochten we verder. Pfieuw! En toen was het rennen naar de bus, waar iedereen heel ongeduldig op ons zat te wachten. Na het stukje niemandsland kwam de douane aan de Mongoolse kant en hoewel Rogier zijn stempel al te pakken had, werd met het paspoort van Elske weer naar achter gelopen om iets te controleren. Het leek alsof de douane zelf nog niet wist dat Nederlanders in 2015 zonder visum het land in mogen 😉 Maar uiteindelijk hebben we allebei een stempel te pakken en zijn we officieel in Mongolië! High five! Zin in het nieuw avontuur!!

Nou, dat was weer een heel verhaal en flink wat uurtjes typen! We wilden Mongolië iets beter bij houden en sneller posten, maar dat is goed mislukt, haha! Het blijft natuurlijk wel vakantie!! 😀 Over een weekje laten we Mongolië al weer achter ons en gaan we via China naar Zuid Korea!

Liefs vanuit UB